[Rafel]
RAFEL, z.n., vr., der, of van de rafel; meerv. rafels. Verkleinw. rafeltje. In de noordelijkste oorden van dit rijk hetzelfde gebrek aan eene gewevene stof, waaraan men in zuidelijker oorden den naam van gleed, geeft; hierin bestaande, dat er een of meer draden van den inslag versleten, of vermist worden, terwijl de schering nog genoegzaam ongeschonden blijft: daar is een leelijke rafel in dat linnen Van hier het volgende: