[Raf]
RAF, z.n., vr., der, of van de raf; zonder meerv. De rugvinnen van zeker slag van heilbot, die met het vet diep uit den rug van dien visch gesneden, een weinig ingezouten, en daarna gedroogd worden: neem nog wat van die raf! Andere eveneens bereide deelen van denzelfden visch noemt men rekling.