[Raat]
RAAT, z.n., vr., der, of van de raat; meerv. raten. Eene honigraat: honigh uit de raet. Vond. Zie honigraat. Het stamwoord is raten, raden, reeden, waar van huisraad, voorraad, gereed en raadzaam, beide in zekeren zin, insgelijks, afkomstig zijn. Zie reeden.