[Pui]
PUI, z.n., vr., der, of van de pui; meerv. puijen. Bij Kil. puije, puijde. In het lat. podium. De voorgevel van een huis, en wel voornamelijk het onderste gedeelte, of de eerste verdieping: ik heb eene nieuwe pui laten zetten. Ook die plaats van een stadhuis, waar men de besluiten en verordeningen afleest: iets van de pui aflezen. Hooft schrijft aan een gansch Rijk eene pui toe: een zuil van koper aan de puij van 't magtigh Rijk.