[Prooi]
PROOI, z.n., vr., der, of van de prooi; meerv. prooijen. Roof, buit, aas: de leeuw vindt zijne prooi niet in het woud. Het land ter prooi aan den vijand overgeven. Van het fr. proije, dat even als het eng. prei, ital. preda, van het lat. praeda afstamt.