[Priegelen]
PRIEGELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik priegelde, heb gepriegeld. Een mensch, of dier, hevig slaan, afrossen. In het hoogd. prugeln, welk woord tegelijk met de stokslagen, welke men in Duitschland onder het krijgsvolk uitdeelt, door ons overgenomen is.