[Pompoen]
POMPOEN, z., n., vr., der, of van de pompoen; meerv. pompoenen. Verkleinw. pompoentje. Eene kalabas, zekere vrucht van het geslacht der komkommers, welke dien naam, even als het eng. pompion, pumkin, zweed. pumpa, opperd. pfebe, babe, babene, lat. pepo, van het gr πεπων heeft ontleend. Pieterson bezigt het mannel. geslacht.