Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Poelje] POELJE, z.n., vr., der, of van de poelje; meerv. poeljen. Een hoen. Van het fr. poulle. Vorige Volgende