[Poeder]
POEDER, (poeijer,) z.n., o., van het poeder; meerv. poeders. Verkleinw. poedertje. Stof, iets, welks deeltjes zoo fijn zijn, dat het ligtelijk wegstuift: stamp mij dat eens tot een poeder, Van hier wordt zeer fijn gestampte suiker poedersuiker genoemd. Bijzonderlijk, stof, dat uit tarwenmeel vervaardigd is, en dient, om het hoofdhaar daarmede te bestuiven: hij heeft zelden poeder in het haar. Als ook buskruid: groote quantiteijt van poeder ende buskruijt. Gelders Placaatb. Zamenstell.: buspoeder, haarpoeder, reukpoeder, tandpoeder, enz.
Poeder, hoogd. puder, eng. powder, fr. poudre, stammen allen af van het lat. pulvis, stof.