Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Podagra] PODAGRA, ond. z., n., o, van het podagra; zonder meerv. Van het gr. en lat. podagra, voeteuvel, voetjicht: het podagra hebben, krijgen. In de gemeenzame verkeering zegt men ook het pootje. Vorige Volgende