Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Een regtsgeding voeren: hij doet niets dan regten en pleiten. Wie pleit voor hem? welke pleitbezorger heeft zijn geding in handen. Overdragtiglijk, zich zelven, of anderen, in evenveel welke gevallen, verdedigen: hij pleit voor zich zelven. Dat pleit sterk voor hare onschuld. Hoe kunt gij nog voor zulken booswicht pleiten. Van hier pleiter, pleiterij, enz. Zamenstell.: pleithof, pleitkamer, pleitkunst, pleitvogel, pleitziek, pleitziekte, pleitzucht, pleitzuchtig, enz. |
|