[Plegen]
PLEGEN, (bij Kil. pleghen,) onz. w., onregelm. Ik plagt, heb gepleegd, oul. geplogen; doch dit is geheel versleten. Gewoon zijn: de wereld is verwilderd, waar Pallas plagt te staan, is nu een uil geschilderd. Hij pleegt veel te eten. Oul. werd het ook gebezigd voor gebeuren: dat men doorgaans ziet pleghen. Hooft.