[Piloot]
PILOOT, z.n., m., des piloots, of van den piloot; meerv. piloten. Bij Kil. ook pijlloot. Een lootsman, of loots, die zijn werk maakt, om schepen binnen te lootsen, of dezelve, tusschen gevaarlijke droogten en banken door, op eene veilige reede, of in eene haven, te brengen: hij durft zonder piloot de Maas niet inzeilen.
Piloot schijnt, even als meer andere tot de scheepvaart betrekkelijke woorden, uit onze taal in andere talen te zijn overgegaan, en oorspronkelijk pijllood te hebben geluid; als wanneer het uit peilen, bij Kil. pijlen, en lood, zamengesteld kan worden gerekend. Want eene der voornaamste verrigtingen van eenen piloot is