[Persen]
PERSEN, bedr. w. gelijkvl. Ik perste, heb geperst. sterk drukken, en dringen, of sterk zamendrukken, vooral door middel van eene pers: iemand ergens toe persen, - een boek persen, - laken persen, koussen persen. Bijzonderlijk iets derwijze zamendrukken, dat men er het sap uittrekt: citroenen persen, - druiven persen, - olijven persen. Oul. werd het ook voor dringen en dwingen gebezigd: en wordt daarover aangeklaaght en geperst te sterven. Hooft. Van hier perser, wijnperser, persing, drukking van de lucht, van het water, enz.
Persen, anders parsen, neders. parssen, passen; zweed. prassa, bij Notker bressen, hoogd. pressen, eng. to press, fr. presser, lat. pressare, is van denzelfden oorsprong als pers.