[Pens]
PENS, z.n., m., der, of van de pens; meerv. pensen. Verkleinw. pensje. Een bekend gedeelte der ingewanden van menigerlei dieren: wat zit er een vet aan die pens. Ossenpens, schapenpens, rolpens. Overdragtiglijk, voor den buik van een beest, of mensch, is het mannelijk: hij krijgt eenen dikken pens. Die hem zoo levendig heeft in den pens getroffen. D. Deck.
Pens, fr. panse, ital. pancia, eng. paunch, hoogd. wanst, is van eenen onzekeren oorsprong. Zamenst. pensverkoopster, penswijf, enz.