[Pekken]
PEKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik pekte, heb gepekt. Met pek bestrijken: terwijl ze 't ranke vaartuig breeuwen, pekken. Gebruikelijker is bepekken. Sommigen bezigen ook pikken, naar 't hoogd. pichen, dat meer in gebruik is, dan pekken; maar wij bedienen ons van pikken in eene gansch andere beteekenis; weshalve het, ter vermijding van verwarring, best is, dat men met pek bestrijken door pekken, bepekken uitdrukke.