[Pekelharing]
PEKELHARING, z.n., m., des pekelharings, of van den pekelharing; meerv. pekelharingen. Is, zoo veel het eenen ingezoutenen haring beteekent, reeds onder pekel aangevoerd; maar nu wordt het ook nog gebruikt voor een poetsenmaker van kwakzalvers, koordedansers, enz. Dus genomen luidt het in het hoogd. pickelharing, of pickelhering, eng. pickleherring, zweed. pickelhering; en heeft het volgens Adel. niets gemeens met pökelhäring, zoo als een ingelegde haring in het hoogd. wordt genoemd; doch daar zulk een poetsenmaker zijne andere namen van Jan potage, hansworst, enz. van anderen mondkost ontleent, zien wij niet, waarom een ingezouten haring hem den titel van pekelharing niet zoude kunnen bijgezet hebben.