[Patich]
PATICH, (peerdig peerdick) z.n., o, van het patich; zonder meerv. Bij Kil. zeker kruid, dat gemeenlijk patientie, naar het ital en fr. patience, genoemd wordt, en met welks naam men speelt, als men zegt: patientie is een goed kruid; maar het groeit niet in ieders hof; om aan te duiden, dat geduld de gave van een ieder niet is.