[Paslood]
PASLOOD, z.n., o., des pasloods, of van het paslood, meerv. paslooden. Verkleinw. pasloodje. Van pas en lood. Een bekend werktuig van timmerlieden en metselaars, om een of ander stuk van hun werk waterpas te rigten: dat venster staat niet juist naar het paslood, of niet in het lood, zoo als men bij verkorting zegt, het is niet met behulp van een paslood juist zoo geplaatst, dat de liggende zijden even dezelfde rigting hebben, als de oppervlakte van het water. In plaats van paslood gebruikt men ook den naam van waterpas, omdat men met het werktuig de strekking van het water, of het waterpas tracht te vinden.