[Paskwil]
PASKWIL, z.n., o, des paskwils, of van het paskwil; meerv. paskwillen. Verkleinw. paskwilletje. Een op papier gestelde smaadreden, steeds nameloos, en dikwijls uit enkelen laster bestaande: de schimpzucht op paskwil en lastertaal gespitst. Dit basterdwoord stamt, evenzeer als het hoogd. pasquill, eng. pasquil, en fr. pasquin, af van het ital. pasquino, dat somwijlen dezelfde beteekenis heeft als pasquinata; ofschoon het anders eigenlijk zeker verminkt beeld aanduidt, waaraan men te Rome zulke smaadredenen pleegt aan te plakken, en 't