[Partijganger]
PARTIJGANGER, z.n., m., des partijgangers, of van den partijganger; meerv. partijgangers. Daar partij dikwijls eene strooppartij aanduidt, en op partij gaan in den krijg om buit uittrekken, zijn partijgangers in het meerv. over het algemeen vrijbuiters: gelukkig ontsnapte de Staatsche Goeverneur van Rijssel aan de Fransche partijgangers; die hem hadden opgeligt. Maar het enkelvoud duidt doorgaans eenen bevelhebber over vrijbuiters aan: de dappere Grovestins was een stout partijganger.