[Partijdig]
PARTIJDIG, bijv. n., partijdiger, partijdigst. Gelijk als het woord partij dikwijls bepaaldelijk iemands tegenpartij aanduidt, zoo is partijdig ook meermalen evenveel als tegenstrevend, vijandig: ik weet niet, waarom hij mij zoo partijdig is. Maar het wordt ook in een' min bepaalden zin gebezigd voor aan eene of andere partij gehecht, aan hare gevoelens verkleefd, hare uitspraken overnemende, hare belangen bij uitsluiting voorstaande: een partijdig oordeel vellen. Staat over tegen onpartijdig, zoo als partijdiglijk, en partijdigheid, tegen onpartijdiglijk, en onpartijdigheid.