Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Van hier parochiaan, die tot die of die parochie behoort, parochiekerk, enz. Parochie, hoogd. pfarre, fr. paroisse, eng. parish; lat. parochia, of liever paroecia, stamt af van het gr. παροιϰια, bijeenwoning. |
|