[Parool]
PAROOL, z.n., o., des parools, of van het parool; meerv. parolen. Een basterdwoord van het fr. parole, dat bijzonderlijk gebruikt wordt, om een of meer woorden aanteduiden, die aan wachtdoende krijgslieden opgegeven worden tot eene leus, om andere rondgaande benden, of lieden, van hun eigen volk te onderkennen: parool en contresein worden aan officieren en onderofficieren uitgedeeld. Voor het overige zegt men in het gemeene leven ook wel eens op mijn parool, in plaats van op mijn woord.