[Paleis]
PALEIS, z.n., o., des paleizes, of van het paleis; meerv. paleizen. Een groot en prachtig huis, dat eenigen voornamen heer ter woonplaats dient: een koninklijk, vorstelijk, grafeijk, bisschoppelijk, paleis. - Die Jood woont in geen huis, maar in een paleis. Het stamt af van het fr. palais, dat even als het hoogd. pfaltz, pallast, ital. palazzo, palatio, sp. palacio, eng. palace, van het lat. palatium voortkomt.