[Palei]
PALEI, z.n., vr., der, of van de palei; meerv. paleijen. Een verouderd basterdwoord, van het fr. poulie, eng. pulley. Eene katrol; en bijzonderlijk een werktuig, om menschen te pijnigen, wier lijf en duimen daarmede om hoog geheschen worden, terwijl er een zwaar gewigt aan hunne voeten hangt: dat hij de paleije ontgaan mogt. - Die deirne gehecht aan de palei. Hooft. Zamenstell. paley-koorde, bij Kil., paleizeel, in de aanteekeningen van V. Hass. Sommigen schrijven bij verkorting plei.