Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
dezelve belet worden te rug te draaijen: de pal van een rad in een uurwerk, waar door het rad tegengehouden wordt. Van hier wordt het als een bijw. gebezigd in de spreekwijzen pal staan, en pal zetten. En hier is pal zoo veel als onwrikbaar, onbewegelijk. Voor den vijand pal staan, is den vijand onverschrokken het hoofd bieden; zonder eenen voet voor hem te wijken; en iemand pal zetten beteekent hem zoo in het naauw brengen, dat hij zich niet bewegen kan, om te ontwijken. Ergens te pal komen, moeite en zwarigheid ontmoeten. Waarschijnlijk is dit woord verwant aan paal, welks oorsprong boven is ontvouwd, en het welk in de spreekwijze van staan als een paal gebezigd wordt. |
|