[Pakker]
PAKKER, z.n., m., des pakkers, of van den pakker; meerv. pakkers. Iemand, die pakt, bijzonderlijk, die in koopsteden een afzonderlijk beroep van het inpakken van koopwaren maakt: doe de pakkers komen, om die balen te vervaardigen. Zamenst. haringpakker, haringpakkerij, enz.