[Paaijen]
PAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Ik paaide, heb gepaaid. Eigenlijk betalen, voldoen. Van hier, in een' algemeenen zin, tevreden stellen: iemand met beloften paaijen. God laat zich met geene enkele betuigingen van eerbied en liefde paaijen. Wist gij dien goeden man Ernestus reeds te paaijen. A. Harts. Vond. bezigt ook den dorst paaijen, - voor den dorst lesschen, de tong paaijen, voor aan den smaak voldoen. Van het fr. paijer; van waar het nog geheel fr. paijement, dat men hier te lande voor het klein geld gebruikt, 't welk men bij zekere hoeveelheid van groot geld voegt, om eene bepaalde som vol te maken. Zeer verschillend en onzeker is de oorsprong van het kunstwoord paaijen, 't welk men wegens een schip gebruikt, als men het, voor zoo ver het in het water gaat, met harpuis bestrijkt: dat schip wordt gepaaid.