Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Paai] PAAI, z.n., vr., der, of van de paai; meerv. paaijen. Een termijn van betaling: ik zal u bij paaijen voldoen - de eerste paai is vervallen. Van het fr. paije, dat in het algemeen betaling aanduidt. Eng. paij, ital. paga. Vorige Volgende