[Overweldigen]
OVERWELDIGEN, bedr w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. over en weldigen, dat buiten zamenst. niet in gebruik is: ik overweldigde, heb overweldigd. Met geweld overmeesteren: hij heeft de stad overweldigd. Zij drongen in huis en overweldigden allen, die er waren. Van hier overweldiging.