[Overstellen]
OVERSTELLEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en stellen: ik stelde over, heb overgesteld. Over iets stellen, het opzigt en bestier over iets geven. ik heb hem over de schapen gesteld. Oul. werd het ook gebezigd voor vertalen, overzetten: in ons Nederlantsche tale overghestelt. J.B. Houwaert.