[Overspel]
OVERSPEL, z.n., o., des overspels, of van het overspel; het meerv. is niet in gemeenzaam gebruik. Van over en spel. Echtbreuk: overspel bedrijven, plegen. Het smettelijk overspel. Vond. Oogen vol overspel. Bybelv. Uwe overspelen en uwe hunkeringen. Bybelv.