Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 800]
| |
voorz. over en schuimen: ik schuimde over, ben overgeschuimd. Zoo schuimen, dat het overloopt: de kan is te vol getapt, het bier schuimt over. |
|