[Overschrijven]
OVERSCHRIJVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en schrijven: ik schreef over, heb overgeschreven. Schriftelijk bekend maken: hij heeft mij al het voorgevallene overgeschreven. Afschrijven: ik zal die verhandeling laten overschrijven. Herschrijven: de kopij was te onduidelijk; ik heb die overgeschreven. Van hier overschrijving.