[Overkraaijen]
OVERKRAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. over en kraaijen: ik overkraaide, heb overkraaid. Door harder kraaijen tot zwijgen brengen, ontleend van de hanen, die hunne overwinning, door veel en hard kraaijen, plegen aan te duiden. Fig. van menschen, voor overpraten, overschreeuwen: hij laat zich niet gemakkelijk overkraaijen. Van hier overkraaijer, overkraaijing.