[Overjaren]
OVERJAREN, onz. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. over en jaren, dat buiten zamenst. niet gebruikelijk is: ik overjaarde, ben overjaard. Meer dan een jaar oud zijn: het kind is onlangs overjaard. Die wijn is reeds overjaard. Meer dan de gewone en vastgestelde jaren oud: eene overjaarde schuld, welke reeds zoo oud is, dat men dezelve, volgens de wet, niet meer behoeft te betalen; doch in dezen zin is verjaren gebruikelijker. Van hier overjarig, over het jaar oud: overjarige wijn. Eene overjarige vaars, jonge koe, die meer dan een jaar oud is. Van hier ook overjarigheid.