[Overdenken]
OVERDENKEN, bedr. w., onregelm. Van het onscheidb. voorz. over en denken: ik overdacht, heb overdacht. Overwegen, bepeinzen: laat hem zijn geluk eerst regt overdenken. Zijne zonde overdenken. Een rijpelijk overdacht besluit. Men zegt echter ook, scheidb.: denk daar eens over. Hebt gij over die zaak al eens gedacht? Van hier overdenking.