[Overbodig]
OVERBODIG, bijv. n., en bijw., overbodiger, overbodigst. Van over en bodig, dat buiten zamenst. niet gebruikt wordt. Meer dan geboden, of bevolen is: overbodige werken. Dat zijn overbodige pligtplegingen. Oud. bezigt overbodig van: schaars in trouw, overboodig van werken. Van hier overbodigheid, overbodiglijk.