[Order]
ORDER, z.n., vr., der, of van de order; meerv. orders. Van het fr. ordre. Bevel, last: op order der hooge overheid. Iemand tot iets order geven. In den koophandel zegt men: de Heer.... gelieve te betalen aan den Heer..., of order, de somme van enz. Zamenstell.: krijgsorder, enz.