Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 760] [p. 760] [Opwater] OPWATER, z.n., o., des opwaters, of van het opwater. Zonder meerv. Bovenwater, ook opperwater genaamd: het opwater komt sterk afzakken. Vorige Volgende