[Opteekenen]
OPTEEKENEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en teekenen: ik teekende op, heb opgeteekend. Eene teekening voltooijen: ik heb het landschap geschetst, nu zal ik het opteekenen. Figuurl., opschrijven: eene merkwaardige gebeurtenis opteekenen. Winst en verlies opteekenen. Van hier opteekenaar, opteekening.