[Opsnappen]
OPSNAPPEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en snappen: ik snapte op, heb opgesnapt. Snappend, dat is, schielijk opeten: de kat heeft een kuiken opgesnapt. Met opgesperden muil, vangen en opslokken. Zoo snapt de hond eenen hem toegeworpen brok op. Van hier opsnapper, opsnapping.