[Opslorpen]
OPSLORPEN, (opslurpen), bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en slorpen: ik slorpte op, heb opgeslorpt. Slorpend opeten, of opdrinken, van vocht, of lepelkost; klanknabootsend woord: een ei opslorpen. Hij slorpte den brij, de melk, maar op. Van hier opslorping.