[Oproerig]
OPROERIG, (oul. ook oproerisch) bijv. n. en bijw., oproeriger, oproerigst- Tot oproer geneigd: oproerig zijn, zich oproerig gedragen, een oproerig volk. Figuurlijk, in eene hevige beweging gebragt: hij bezweek voor het geweld zijner oproerige driften. Van hier oproerigheid. Van op en roerig, dat buiten zamenstell. niet in gebruik is.