hier in gedachten komen: het zielheil, nooit in harten opgeklommen. G. Brandt. Met moeite tot iets geraken: tot eenen hoogen staat opklimmen. Zoo hoogh in top van glorij opgeklommen. R. Anslo. Ook op zich zelf, zonder bijgevoegd naamwoord, voor tot aanzien en eer komen: wat opgeklommen is, zult ge eindelijk zien daelen. Anton. Dierder worden: de granen klimmen gaande weg op. Ook als bedr., met eenen vierden naamval: de ladder, de trappen den berg opklimmen. In den Byb. van 1477 worden paardrijders opklimmers der paarden genoemd; in de staten overz.: die op peerden rijden. Van hier: opklimming, opstijging.