[Opklieven]
OPKLIEVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en klieven: ik kliefde op, heb opgekliefd (oul. kloof op, opgekloven). Open klieven: gelijk een afgrond opgekloven. Vond. Die de veil'ge doortocht wees lang 't opgeklooven meir. M.L. Van hier: opklieving. Doresl.