vuist handelen. Een open wind, die vlak voor het zeil is en met eene frissche koelte waait: waar langs wij nu met een openen wind heen stevenden. Bog.
Open wordt ook als een zelfst. naamw. van het onz. geslacht. gebruikt. Eigenlijk eene opening: was die stadt door 't zelve open ingenomen. Hooft. Zoo 't barbarisch graf 't gelauwert hooft een open gaf. Poot. Oneig. beduidt het eene zich aanbiedende gelegenheid, om eene zaak te bekomen, om eene zaak wel uit te voeren; eene goede uitkomst: en dan ontmoet hij nogh geen open. Poot. De zege alleen geve aan ons alle een veilig open. S. Feitam. Die den aerdboom oit een padt en veiligh open tot den verzoenden Hemel geeft. Poot. Zoo zie ick eenigzins een open in mijn' zaken. De Deck.
Als bijwoord plaatst men het bij verscheidene werkwoorden, als: open doen, open gaan, open liggen, open leggen, open luiken, open maken, open rukken, open slaan, open staan, open trekken enz. Voor dit open, bij werkwoorden gebezigd, wordt ook dikwerf op gebruikt, als opbreken, opmaken, oprukken, voor open breken enz. Zoo ook opdoen. voor open doen; doch niet altoos. Verkeerdelijk zegt daarom Vond.
Aen d'Aemstel en aen 't Y daer doet zich heerlijk open
Zij, die als Keijzerin de kroon draeght van Europe.
Zoo ook geeft open luiken eigenlijk te kennen voor de eerste maal zich openen, en opluiken, na verslapt te zijn zich weder ontsluiten, frisch worden, en verder opwassen. Gelijk in haeren bol een bloem, eer ze open luickt. Vond. De regen doet de bloemen opluiken. Het kind begint weer op te luiken. Als de bloemen loken op, niet open. Maar hebben wij dusdanig werkwoord, in dien zin genomen, niet in gebruik, men zegge open: ik zag de deur open. Opzien voor open zien is niet in zwang. Ondertusschen, zoodra er eene figuur plaats grijpt, zette men open voor op: de deur blijft op; maar: mijn hart blijft voor alle braven open. Elk overwege, hier, de duidelijkheid: deze alleen schrijft ons, in deze zaak, hare wetten voor.
Voorts komt van open het naamw. openheid, oneig.: de gulste openheit van 't harte. Overz. v. Herv. - Openlijk. Zamenstell.: openborstig, openborstige gemeenschap, waarbij niets bedekt blijft. Hooft. - Openhar-