[Opdragt]
OPDRAGT, z.n., vr., der, of van de opdragt; meerv. opdragten. Plegtige aanbeveling en overgeving aan iemands zorg en bescherming: de Kaizer zeghelde de brieven dezer opdraght. Hooft. Toeeigening: hij zegt in de opdragt van zijne gedichten enz. Eene opdragt voor een boek. Overdragt, het onduitsche transport: opdragt van een gekocht huis doen. Opdragt van eigendommen aan zijne kinderen. Opdragt gebruiken wij ook voor opdragtigheid. Bij Kil. is opdragt oogendragt, het loopen van etterachtige oogen.