[Opdat]
OPDAT, voegwoord, dat een oogmerk aanduidt, beheerschende eene aanvoegende wijs: opdat ik van geduchtere onheilen thans zwijge. Wijs mij eenen oord, opdat ik mij er verschuile. Opdat gij mij niet lastig vallet. Opdat het woord vervuld wierde. Het volgt den aard van andere voegwoorden; het plaatst, bij voorb., een scheidb. voorz. voor deszelfs werkw.: opdat ik voorga. Zoo ook brengt het een werkwoord de beheerschte naamwoorden: opdat ik het Opperwezen eere. Opdat hij u zijn boek vereere. Oul. werd het ook voor indien gebezigd: opdat het den coninc ghenoecht. Byb. 1477, waarvoor de Statenbyb. heeft: indien het den Koning goet dunkt. Nog hoort men, aan de Maas, onder het gemeen: opdat ik maar eenigzins tijd heb, zal ik het doen, voor: indien ik enz.